Bij het opstarten van een commerciële onderneming moet je in principe vooraf de basiskennis bedrijfsbeheer bewijzen. Voor een bepaald aantal gereglementeerde beroepen gelden bovendien bijkomende vereisten inzake beroepsbekwaamheid. De vestigingswetgeving is niet van toepassing op de niet-commerciële ondernemingen (meeste vrije beroepen, landbouwers, kunstenaars, kinderopvang…). Zij moeten de ondernemingsvaardigheden niet bewijzen.
Tenzij je hiervan vrijgesteld bent, moet je voor de start van je zaak aan het Ondernemingsloket bewijzen over de nodige basiskennis bedrijfsbeheer te beschikken. Daarbij maakt het niet uit of je in hoofd- of bijberoep start. Dit wil zeggen dat je noties hebt van:
In een eenmanszaak kan het bewijs van de basiskennis bedrijfsbeheer geleverd worden door:
In een vennootschap zal het bewijs moeten geleverd worden door:
Indien de vennootschap zelf door een andere vennootschap wordt bestuurd, dan zal de vaste vertegenwoordiger of diegene die het dagelijks bestuur in deze laatste vennootschap uitoefent, het bewijs kunnen geven over voldoende basiskennis te beschikken.
Jij (en/of je partners in het bedrijf) kan je kennis bedrijfsbeheer bewijzen met bepaalde aktes (diploma, getuigschrift…) of aan de hand van ervaring. Volgende aktes worden aanvaard als bewijs voor de basiskennis van bedrijfsbeheer:
Voor buitenlandse diploma’s verwijzen we naar de ondernemingsloketten.
Naast het bewijs via bepaalde aktes, kan de basiskennis bedrijfsbeheer ook bewezen worden door middel van ervaring. Praktijkervaring als zelfstandig ondernemingshoofd gedurende een periode van 3 jaar in hoofdberoep of 5 jaar in bijberoep, is voldoende om de kennis van het bedrijfsbeheer te bewijzen. Deze ervaring moet dan wel opgedaan zijn in de loop van laatste 15 jaar voor de aanvraag van het getuigschrift. Hetzelfde geldt voor een dagelijks bestuurder in een vennootschap. Vijf jaar ervaring als zelfstandig helper of als bediende in een leidinggevende functie wordt eveneens in aanmerking genomen.
Hoewel je aanvankelijk voor sommige beroepen ook formeel je beroepsbekwaamheid moest kunnen bewijzen, veranderde dit onlangs.
Je kan het bewijs van beroepskennis als ondernemer zelf leveren, maar het kan ook bewezen worden door een aangestelde. De wet bepaalt wie er als aangestelde in aanmerking komt. Beoefent je bedrijf meer dan één gereglementeerde beroepen, dan mag die beroepskennis verspreid zitten over meerdere medewerkers of vennoten.
Bij overlijden van diegene die de ondernemingsvaardigheid (bedrijfsbeheer en/of beroepskennis) bewezen heeft, wordt de overlevende echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner of de overlevende officieel samenwonende partner (die er 6 maanden mee samenwoont), vrijgesteld van het verplichte bewijs van ondernemersvaardigheden. Indien het gaat om een vennootschap zal de overblijvende partner zaakvoerder of gedelegeerd bestuurder moeten worden in de vennootschap.
De kinderen van het overleden ondernemingshoofd kunnen de zaak overnemen zonder over de nodige bewijsstukken te beschikken. Ze krijgen 3 jaar de tijd om de nodige attesten te behalen. Indien het om minderjarige kinderen gaat, bedraagt de termijn 3 jaar vanaf hun meerderjarigheid. De kleinkinderen kunnen van dezelfde regeling gebruik maken als hun ouder reeds zou zijn overleden vóór het ondernemingshoofd. Opgelet: Deze regel geldt niet wanneer de onderneming werd ondergebracht in een vennootschap. De overnemers van een zaak krijgen in dit geval één jaar de tijd om de nodige getuigschriften te behalen en voor te leggen. In afwachting kunnen ze de zaak wel verder zetten.
Wanneer de persoon die de ondernemersvaardigheden bewezen heeft uit de onderneming vertrekt, blijft het bedrijf nog gedurende 6 maanden in orde. Dit betekent dat het bedrijf 6 maanden de tijd krijgt om een andere persoon te zoeken die over de vereiste attesten beschikt, of om zelf de kennis te bewijzen.
De beoefenaars van een beroep waarvan de kennisvereisten al door een andere wet is geregeld, zijn vrijgesteld. Concreet gaat het over deze beroepsuitoefenaars: