Ook personen die op 1 september 2016 al psychotherapie beoefenden maar niet voor verworven rechten in aanmerking komen, zijn voortaan voor hun diensten van psychotherapie vrijgesteld van btw. Wel op voorwaarde dat ze het bewijs kunnen leveren van een relevante ervaring.
Op 1 september 2016 werd de erkenning van de klinische psychologie en de klinische orthopedagogie als volwaardige geestelijke gezondheidszorgberoepen een feit. Ook de psychotherapie werd in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 opgenomen, weliswaar niet als apart gezondheidszorgberoep, maar wel als een specifieke ‘behandelvorm’ die voortaan niet zomaar door eender wie mocht worden uitgeoefend.
Wie sindsdien wel (nog) psychotherapie mag beoefenen, preciseerde de wetgever als volgt:
1. Artsen, erkend klinisch psychologen en erkend klinisch orthopedagogenWie zijn studies vanaf het academiejaar 2017-2018 begon, moet arts, erkend klinisch psycholoog of erkend klinisch orthopedagoog zijn, én een bijkomende specifieke opleiding en stage in psychotherapie gevolgd hebben om psychotherapie te mogen uitoefenen.
2. Verworven rechten
Wie daarvóór al met zijn studies was gestart of al als psychotherapeut werkte, kreeg onder bepaalde voorwaarden verworven rechten. Dat betekent dat ook zij psychotherapie mogen (blijven) uitoefenen.
Bij het bepalen van de voorwaarden van één bepaalde categorie van verworven rechten, liet de wetgever helaas een steekje vallen: reeds gevestigde psychotherapeuten die hun studies ten laatste in het academiejaar 2015-2016 hadden beëindigd, moeten volgens de wet voortaan beschikken over een diploma van minimaal bachelorniveau om hun beroep te mogen blijven uitoefenen.
Voor zij die niet over het vereiste bachelorsdiploma beschikken, werd echter geen enkele overgangsmaatregel voorzien. Als gevolg daarvan werd het die personen van de ene op de andere dag verboden om nog langer psychotherapie uit te oefenen.
Een fout die al gauw door het Grondwettelijk Hof werd afgestraft. In zijn arrest van 16 maart 2017 vernietigde het Hof de bestreden bepaling, en dit voor zover ze geen overgangsregeling voorzag voor personen die al vóór 1 september 2016 psychotherapie beoefenden, maar niet aan de nieuwe vereisten voldeden. Als gevolg daarvan mogen zij, in afwachting van nieuwe overgangsmaatregelen, hun praktijk voorlopig toch nog verderzetten.
Bij het uitwerken van de nieuwe btw-vrijstelling voor psychotherapeuten werd dezelfde categorie van psychotherapeuten opnieuw over het hoofd gezien. Dit keer gebeurde dat in de circulaire 2020/C/73 van 26 mei 2020. Daarin bepaalde de btw-administratie dat, voor wat betreft de psychotherapeuten die geen arts, erkend klinisch psycholoog of erkend klinisch orthopedagoog zijn, enkel de personen met verworven rechten vanaf 1 januari 2020 vrijgesteld waren van btw. Voor diegenen die niet in aanmerking komen voor dergelijke verworven rechten maar op basis van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 maart 2017 toch verder psychotherapie mogen uitoefenen, stelde de fiscus dat zij de btw-vrijstelling voor gezinsvoorlichting niet kunnen genieten. Zij “worden niet geacht te voldoen aan de minimale kwaliteitsvoorwaarden voorzien door de FOD Volksgezondheid”.
Volgens de Raad van State gaat de btw-administratie daarmee haar boekje te buiten. Door dit zo te bepalen, voegt ze extra voorwaarden toe om van de btw-vrijstelling te kunnen genieten en stelt ze zich dus ten onrechte in de plaats van de wetgevende macht. In zijn arrest van 4 december 2020 (nr. 249.140), schorste de Raad van State dan ook de uitvoering van de circulaire.
Het antwoord van de overheid liet niet lang op zich wachten. Op 15 januari 2021 publiceerde de FOD Financiën een persbericht waarin de overheidsdienst zijn standpunt corrigeert: voortaan zijn ook zij die al op 1 september 2016 psychotherapie uitoefenden maar niet voor verworven rechten in aanmerking komen, vrijgesteld van btw. Wel moeten ze daarvoor het bewijs kunnen leveren van “een relevante ervaring”.
Vragen over deze beslissing?