Normaal gezien is de toekenning van sociale rechten gekoppeld aan de wettelijke voorlopige bijdragen die een zelfstandige betaalt. Dit principe geldt ook in coronatijden, maar nu het overbruggingsrecht opengesteld werd voor heel wat zelfstandigen die buiten de categorie ‘zelfstandige in hoofdberoep of meewerkende echtgenoot’ vallen, vertellen we je graag waar je zeker op moet letten.
In normale omstandigheden is de toekenning van sociale rechten gekoppeld aan de wettelijke voorlopige bijdragen. Een zelfstandige heeft maar recht op sociale voordelen als zijn wettelijke voorlopige bijdrage minstens even hoog ligt als de minimumbijdrage van een zelfstandige in hoofdberoep. Voor primostarters en meewerkende echtgenoten maxi-statuut geldt een lagere minimumbijdrage, waarmee ook een volledige bescherming wordt opgebouwd.
Dit principe geldt ook in coronatijden, maar nu het overbruggingsrecht opengesteld is voor zelfstandigen in bijberoep, zelfstandigen met een gelijkstelling aan bijberoep (‘artikel 37’), student-zelfstandigen, 65-plussers zonder pensioen en gepensioneerden vertellen we je graag waar je zeker op moet letten.
Zelfstandigen in hoofdberoep (inclusief primostarters) en meewerkende echtgenoten komen sowieso in aanmerking voor een volledige uitkering overbruggingsrecht, omdat ze steeds minstens de minimumbijdrage betalen.
Voor andere zelfstandigen is het uitgangspunt het inkomen van 2017 waarop de wettelijke voorlopige bijdrage van 2020 berekend wordt.
We houden geen rekening met een vrijwillige verhoging van de bijdrage. Je voorlopige bijdrage vrijwillig optrekken om recht te hebben op een (hogere) uitkering heeft dus geen zin.
Een vermindering van de voorlopige bijdrage tot onder één van bovenvermelde grenzen kan wel een invloed hebben. Om te beoordelen of er recht is op een (halve) uitkering overbruggingsrecht, wordt namelijk rekening gehouden met de voorlopige bijdrage die je klant betaalt ná een eventuele vermindering.
Voorbeeld: een zelfstandige in bijberoep is in 2020 een wettelijke voorlopige bijdrage verschuldigd op basis van een inkomen van 8.000 euro in 2017. Hij vermindert zijn bijdrage tot nul euro, omdat hij vermoedt dat hij in 2020 minder dan 1.548,18 euro zal verdienen. Omwille van deze vermindering heeft hij geen recht op een halve uitkering.
Heeft je klant een vermindering gevraagd en komt hij daardoor niet meer in aanmerking voor een (volledige) uitkering? Dan zou hij kunnen beslissen om te verzaken aan deze vermindering, zodat opnieuw de oorspronkelijke voorlopige bijdrage aangerekend wordt (inclusief eventuele verhogingen). Voor deze bijdrage kan hij bijvoorbeeld wel uitstel van betaling vragen. Maak deze afweging samen met je klant. Of beter nog, bekijk vooraf samen op welke drempel je klant een vermindering kan vragen zonder zijn rechten te hypothekeren.
Door de coronacrisis zal het inkomen van vele zelfstandigen lager liggen dan andere jaren. Daarom zal de uitkering niet teruggevorderd worden wanneer bij de herziening van de voorlopige bijdragen blijkt dat je klant op basis van zijn inkomen van 2020 geen recht zou hebben op de halve of volledige uitkering.
Voorbeeld: een zelfstandige in bijberoep is in 2020 een wettelijke voorlopige bijdrage verschuldigd op basis van een inkomen van 14.000 euro in 2017. Op basis hiervan heeft hij recht op een volledige uitkering. Als later blijkt dat het inkomen van 2020 slechts 1.000 euro bedraagt, zal de uitkering niet worden teruggevorderd.
Een zelfstandige die een vermindering aanvraagt (bijvoorbeeld een vrijstelling van voorlopige bijdragen) heeft echter geen recht op het overbruggingsrecht, zelfs al geeft het afwachten van de inkomstenregularisatie met terugbetaling van de voorlopige bijdragen uiteindelijk hetzelfde resultaat. We mogen hier van de overheid niet van afwijken.
Toch wel. De herziening kan namelijk een invloed hebben in het voordeel van je klant. Komt je klant op basis van zijn voorlopige bijdrage niet in aanmerking voor een uitkering (omdat het inkomen van 2017 onder een van de voornoemde grenzen ligt of omdat het om een starter gaat)? Dan is er op dit moment geen recht op een (halve) uitkering overbruggingsrecht.
Heeft je klant in 2020 echter wel een inkomen van 6.996,89 euro of zelfs 13.993,78 euro (7.330,52 euro voor zelfstandigen aangesloten met gelijkstelling aan bijberoep)? Dan kan hij binnen enkele jaren, na de herziening, alsnog een halve of volledige uitkering overbruggingsrecht krijgen.
Voorbeeld: een startende zelfstandige in bijberoep is in 2020 een forfaitaire kwartaalbijdrage van 82,47 euro verschuldigd. In 2022 bezorgt de fiscus ons het inkomen van 2020, dat 8.000 euro blijkt te zijn. Op basis van de wettelijke voorlopige bijdrage komt deze zelfstandige in eerste instantie niet in aanmerking voor het overbruggingsrecht, maar gelet op het inkomen van 2020 heeft hij uiteindelijk toch recht op een halve uitkering.
Vermoed je dat je klant op basis van zijn inkomen in 2020 wel aan de voorwaarden zal voldoen? Dan is het belangrijk dat hij het overbruggingsrecht ten laatste op 30 september 2020 aanvraagt. Wie de uitkering uitsluitend voor de maand april (en eventueel latere maanden) wil aanvragen, heeft nog tot 31 december 2020 de tijd. Hoewel deze aanvraag in eerste instantie geweigerd zal worden, is het belangrijk om ze toch in te dienen. Doet je klant dat niet, dan verliest hij de mogelijkheid om na de herziening alsnog een uitkering te krijgen.
Kan je klant zijn precieze inkomen voor 2020 nog niet inschatten (meer dan 6.996,88 euro of meer dan 13.993,77 euro)? Dan raden we hem aan om het halve overbruggingsrecht aan te vragen. Blijkt het inkomen nadien hoger dan 13.993,77 euro te liggen (of 7.330,52 euro voor zelfstandigen aangesloten met gelijkstelling aan bijberoep)? Dan betalen we automatisch toch de volledige uitkering. Gepensioneerden en 65-plussers hebben echter nooit recht op een volledige uitkering.
Let op, momenteel is het nog niet mogelijk een aanvraag in te dienen voor het halve overbruggingsrecht. Je klant kan zich wel al registreren op onze webpagina, zodat wij hem op de hoogte kunnen brengen eens dit in orde is.